Het jaar uitblazen; de Oeros

Het is weer tijd om de hoorns op te zoeken en buiten te gaan blazen rond midwinter en haar heilige nachten.
Nu zijn de grote hoorns van hout maar oudtijds was het van hoorn van de oeros, die een maximale lengte kan hebben van 70 – 80 cm. Maar wie heeft er nog zoxe2x80x99n prehistorische blaashoorn van het Oeros -Oerrund, Auroch (Engels), Bos primigenius- in zijn bezit om als stormhoorn of midwinterhoorn te gebruiken?

De Utrechtse doopbelofte uit het midden van de 8e eeuw geeft in haar bijlage een inhoudsoverzicht van 30 heidense gebruiken die als duivelswerk en duivelsoffers worden aangemerkt. Het 22ste hoofdstuk gaat over xe2x80x9cstormmaken, over hoorns en bekersxe2x80x9d. De hier vermelde xe2x80x98hoornsxe2x80x99 zullen blaashoorns zijn en bekers drinkhorens. De koppeling wordt hier gelegd van blaashoorns met stormmaken.

Archeologische onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen hebben dit jaar ontdekt dat de oeros, de voorloper van onze koe, langer in ons land heeft geleefd dan werd aangenomen. Uit een recente vondst van botresten van een hoornpit in Holwerd (Friesland) blijkt dat de oeros rond 600 na Christus uitstierf en niet in de vierde eeuw. De vraag blijft wel of het hier gaat om een in het wild voorkomend exemplaar of al deels gedomesticeerd dier of als heilig dier vrij werd gehouden in xc3xa9xc3xa9n van hun heilig wouden of van elders is meegenomen door de reislustige friezen.

De allerlaatste oeros stierf helaas in 1627 in gevangenschap in het woud van Jaktorow bij Warshaw in Polen. De gevonden hoornpit – de benen kern van de hoorn – werd in januari 2008 in een terp bij Holwerd opgegraven door amateur-archeoloog Lourens Olivier uit Ternaard. Het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen stelde vast dat het gaat om de linker hoornpit van een oerosstier. Uit C14-onderzoek bleek vervolgens dat de hoornpit dateert uit de jaren 555 tot 650 na Chr.
Een hoornpit is de benen kern van een hoorn van een runderachtige. Toen de oeros nog leefde, was de hoornpit bedekt met een schede van hoorn. Deze hoornschede is in de bodem vergaan. De grootste kromming van de hoornpit uit Holwerd is 59 cm lang. De hele hoorn, inclusief de hoornschede, zal ten minste 70 cm lang zijn geweest.

De oeros is geen os maar een rund met koeien en stieren!
De oeros Bos primigenius moet vele soorten hebben gekend en moet niet verward worden met de steppenwisent (Bison priscus ).
De oeros was veel groter dan de koe, ofwel het huisrund, zoals we die tegenwoordig kennen. Oerosstieren hadden een schofthoogte tussen 160 en 180 cm, oeroskoeien tussen 140 en 150 cm. De runderen die rond 600 na Chr. op de Friese terpen werden gefokt, hadden schofthoogten tussen 90 en 120 cm. Hun hoornpitten waren hoogstens 25 cm lang.
Jagers en de eerste boeren in Nederland maakten jacht op de oeros. Uiteindelijk stierf de oeros in Nederland uit, niet alleen door de jacht, maar vooral doordat het landschap steeds meer werd gebruikt voor akkerbouw en veeteelt en de menselijke bevolking toenam.
Oerosbotten werden eerder gevonden bij archeologische opgravingen op verschillende vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het Nederlandse rivierengebied. Ook in de terpen en wierden van Friesland en Groningen werden eerder oerosbotten gevonden. Daarvan is alleen het vrijwel complete skelet van een oeros uit de terp van Britsum (Friesland), op 15 km afstand van Holwerd, gedateerd: tussen 257 en 421 na Chr. Lange tijd werd gedacht dat dit de laatste oerosvondsten in Nederland waren en dat de oeros in Nederland in de vierde eeuw na Chr. uitstierf. De horenpit uit Holwerd laat zien dat de oeros na de vierde eeuw nog ten minste 150 tot 250 jaar op de Friese kwelders leefde.
http://www.gic.nl

Tacitus schreef al over de oerossen en de friese koeien.
xe2x80x9c (28 nC.) In hetzelfde jaar hebben de Frisii, een volk van over de Rhenus, de vrede verbroken, niet zozeer uit onvrede met hun horigheid, alswel wegens onze hebzucht. Drusus had hun overeenkomstig hun beperkte middelen een matige schatting opgelegd, namelijk de levering van runderhuiden voor militair gebruik, waarbij niemand zich bekommerde om de sterkte of grootte, totdat Olennius, vanwege de militaire leiding belast met het bestuur over de Frisii, de huiden van oerossen als norm voor de levering koos. Deze belasting, ook zwaar voor andere volkeren, verdroegen de Germanen met nog meer moeite, omdat er weliswaar volop reusachtige beesten in de bossen waren, maar ze thuis slechts bescheiden kudden hadden. Eerst gaven ze de runderen zelf af, dan de akkers en tenslotte hun vrouwen of kinderen als slaven. Woede en protest kwamen los. Toen er geen oplossing kwam, zochten ze hun heil in de oorlog.xe2x80x9d Er waren toendertijd dus al te weinig oerossen meer.
De terpbewoners jaagden op hen en zagen ze mogelijk zelfs als concurrenten van hun vee dat stamde af van oerossen in het Midden-Oosten.

Dat de Oeros bij de volkeren hier indruk maakte, mag blijken uit het runeteken Uruz (Oudengels: Ur) betekend oeros. Uruz omvat fysieke kracht, uithoudingsvermogen, moed en de pure wilde macht van vrijheid. Daarnaast emotionele en spirituele kracht, mannelijke seksuele potentie en goede gezondheid. Uruz betekent ook een uitdaging die tot grote levensverandering leidt.
Op een runenstaafje gevonden in Britsum komt deze letter ondermeer voor.(zie ill. tweede teken rechts)

Run_afb_2

Over gaialogie

Gaialogie Directeur/eigenaar · mei 1990 tot op heden Instituut voor Gaialogie verdiept zich in het zoeken naar nieuwe vormen van verbondenheid tussen Aarde, Natuur, Mens en Kosmos
Dit bericht werd geplaatst in Geomantie. Bookmark de permalink .

Een reactie op Het jaar uitblazen; de Oeros

  1. Joop Noorlander zegt:

    Beste Dick,

    Ik heb dit verschijnsel al veel jaren gezien. Het komt niet zo veel voor. Het schijnt echter al heel lang op te treden want prof. M. Minneart schrijft er in de 50er en 60er jaren al over in zijn boekenreeks “De natuurkunde van het vrije veld” .

    In deel 1 paragraaf 141 staat de volgende verklaring:
    “Bij dit “eerlijk” beschrijven van de regenboogkleuren ontdekt men het merkwaardige feit, dat er dikwijls na het violet aan de binnenzijde van de boog nog verscheidene overtallige bogen komen; men ziet ze meestal het best nabij het hoogste Punt van de regenboog; tegen het einde van de bui worden ze dikwijls sterker. Hun kleuren zijn meestal afwisselend rose en groen. Eigenlijk is hun naam verkeerd gekozen, want ze behoren evengoed bij de regenboog als de xbbnormale” kleuxacren al zijn ze dan ook zwakker. Dikwijls veranderen deze overtallige bogen vrij snel in sterkte en uitgebreidheid, wat wijst op veranderingen in de grootte der druppels. In de bijregenboog zijn de kleuren in omgekeerde volgorde van die van de hoofdregenboog gerangschikt: de twee bogen keren het rood naar elkander toe. Zeer zelden is de bijregenboog zo helder, dat zijn overtallige bogen zichtbaar worden, ze vo1gen daar ook op het gewone violet en komen dus aan de buitenkant van de bijregenboog voor.”

    Groetjes
    Joop Noorlander

Reacties zijn gesloten.